Joods echtpaar Sternheim " op vakantie in Mill, juli 1943
Theo Beckers vond tijdens zijn promotieonderzoek het dagboek van Andries Sterheim in het archief van het Joods Museum in Amsterdam. Hij was hoogleraar vrijetijdswetenschappen in Tilburg en wetenschappelijk directeur van Telos.

Begin juli 1943 arriveerde een bijzonder echtpaar op het station van Mill voor een vakantie van een paar maanden. De heer en mevrouw "De Jong" waren die ochtend vertrokken uit Amsterdam. In Boxtel stapten ze over op "Het Duits Lijntje": de honderd kilometer lange spoorverbinding met Wesel, die bestond van 1878 tot 1945. Hun echte namen waren Andries en Lien Sternheim-Cohen, en zij waren op de vlucht voor de Jodenvervolging, die op dat moment haar laatste fase was ingegaan.
Een riskante treinreis
Andries Sternheim (1890-1944) had zich van diamantbewerker ontwikkeld tot belangrijk wetenschapper en auteur, en bewoog zich binnen de Nederlandse sociaaldemocratie en de internationale vakbeweging. Tussen 1931 en 1938 was hij hoofd van de vestiging van het institut für Socialforschung in Genève. Hij is de enige Nederlander die lid is geweest van wat later de Frankfurter Schule zou heten, de Duitse sociologische en filosofische stroming tijdens de Weimarrepubliek. Eind mei 1943 doek Andries en zijn vrouw Lien onder bij Willy en Sjoerd Hogeweg in Amsterdam-West. Zonder hun twee zonen: de negentienjarige Leonard (1924-1944) was opgevangen bij een vriendin in Den Haag, de zeventienjarige Paul ( 1926-1944) verschool zich bij een familielid elders in Amsterdam
In 1941 toen het Joden nog toegestaan was te reizen, bracht het gezin Sternheim de laatste , echte vakantie door in een pension in Ulvenhout. Om zijn zonen na de bevrijding verslag te kunnen doen hield Andries tussen 26 mei en 24 november 1943 een dagboek bij.

Persoonskaart van Andries Sterheim in de cartotheek van de Joodse Raad "zeer intelligent" is de indruk die men van hem heeft(Collectie: Joan Berkhemer)
Hij beschreef hoe het eind juni in Amsterdam-West voor hem en zijn vrouw te riskant werd. Door vriendschappelijk bemiddeling was er daarop reeds voor gezorgd, dat wij tegen het eind van de week naar een dorpje in Noord-Brabant zouden vertrekken.
Zogenaamd om daar als "rein Arische " mensen onze vakantie door te brengen. Via Jo Koopman, het latere Tweede Kamerlid voor de Partij van de Arbeid, klopten ze aan bij de familie Vercruysse in Mill, orthopedisch schoenmaker en verkoper van naaimachines. Daar zouden ze onder valse naam een paar maanden als vakantieganger in een pension kunnen blijven. De treinreis was riskant, ze hadden hun ster afgedaan en ze wisten dat hun vervalst persoonsbewijs niet perfect was. Gelukkig waren er op die dag geen treincontroles.
"Dit Brabantse luilekkerland"
Sternheim beschreef wat hij in Mill aantrof:
De kennismaking met het Brabantse volk zijn gewoonten en leefwijze, viel buitengewoon mee en al spoedig hadden wij onder de boeren en omwonenden onze goede kennissen. Wij bewogen ons overal vrij in het bewustzijn dat niemand ons herkende, wij genoten dus volop van het Brabantse landschap , dat ons iedere verdere dag van ons verblijf meer lief werd. De boeken van A.M. de Jong, Anton Coolen en de boeiende romans van de later omgezwaaide Mr. Roothaert. "Die verkeerde wereld" gingen wij nu meer waarderen en begrijpen. Men at er ook goed in dit Brabantse luilekkerland. Met Roothaert doelde Sternheim op de in Tilburg geboren jurist en schrijver Anton Roothaert (1896-1967) die vooral bekend is geworden door de roman Doctor Vlimmen. Tijdens de tweede Wereldoorlog werd Roothaert lid van de Kultuurkamer en was hij bevriend met veearts Hub Pulles, de NSB burgemeester van Eindhoven.
Het kleine Mill, aan de rand van de Peel, was al op de eerste dag van de Duitse inval het toneel geweest van heftig oorlogsgeweld. De doorbraak van de Peel-Raamstelling in de nacht van tien op elf mei 1940 had het leven gekost aan dertig Nederlandse en honderd Duitse soldaten en de weg vrijgemaakt voor een snelle opmars van de bezetter. Drie weken voor de komst van Andries en Lien had een Duitse nachtjager in de Oranjeboomstraat een geallieerde Lancaster neergeschoten. De zevenkoppige bemanning had het niet overleeft. Ongetwijfeld hebben Andries en Lien de grote ravage gezien, maar het dagboek vermeldt het niet.

Materiële en personele schade van de inval in Mill mei 1940. Van boven naar onder. De vernielde Duitse pantsertrein, graven van Duitse respectievelijk Nederlandse militairen( fotograaf Mart Hermsen Mill)
"Geprivilegieerde toestand"
Het wekt wellicht verbazing dat Joden zich als vakantiegangers voordeden en zich zonder ster in de openbaarheid vertoonde, maar zeker niet iedereen bleef binnenshuis of op geïsoleerde plekken in het buitengebied. In de collectie van het BHIC bevinden zich twee foto's van in Mill ondergedoken Joden die op deze manier de oorlog wel hebben overleeft. Op een van de foto's omarmt een Britse militair na de bevrijding een Amsterdamse jongen die een Jodenster draagt: Joop (Jopie) Philipse ondergedoken bij de familie Peters Gagel-Goossens, bij wie in de schuur ook een groep Engelse militairen ingekwartierd was.
Een andere Amsterdammer Sjef Kroeze vond bescherming op de boerderij van Harrie Sleeuwen in Sint Hubert. Maar Andries en Lien vertrouwden op hun niet Joodse uiterlijk en hun valse persoonsbewijs en begaven zich gewoon op straat. Andries schrijft over één ander Joods echtpaar.
Al spoedig hoorden wij van onze goede kennissen , dat zich in dit kleine dorp nog een paar Joodse Hollanders , dame en heer, schuilhielden. In het plaatsje hadden wij met niemand geestelijk contact en toen wij hoorden dat deze verstekelingen zich sterk voor literatuur interesseerde ontstond uiteraard het verlangen met hen in contact te komen. Dit leek ons echter uitermate gevaarlijk, vooral al nadat wij vernamen dat man en vrouw geprononseerd Joodse typen waren. Hoewel wij dus besloten elke poging tot kennismaking te vermijden, zou het toch anders lopen. Toen wij op zekere dag een Amsterdams kennisje, dat bij ons op bezoek was geweest, naar de trein hadden begeleid, zagen wij aan het station een echtpaar, dat naar ons vermoeden het stel moest zijn dat hier woonde. Wederkerig keken wij elkaar aan, naderden elkaar instinctief en drukten elkaar de hand. In een ommezien hadden wij kennis gemaakt en raakten we in een druk gesprek gewikkeld. Wij wandelden naar een bebost gedeelte van het dorp ten einde vooral niet te worden gezien.
Echte pensiongasten kende het plaatsje niet, zodat wij alles moesten don om niet op te vallen. De weg naar de hel... Wij konden niet nalaten een afspraak te maken ergens ver weg , waar nagenoeg geen wandelaars waren te ontdekken. Eenmaal per week dan maar. Tot aanstaande woensdag dus. Van die dag af zagen wij elkaar niet één doch twee keer per week, altijd weer in de beboste omgeving waar weinig kans bestond iemand te ontmoeten. Wij maakten met ons vieren prettige, lange wandelingen of zaten, verscholen achter struiken, soms urenlang in de bossen. Terwijl de zon onze gezichten bruinde, spraken wij over doorgemaakt leed, over onze levenservaringen over Duitse en Russische letterkunde en van allerlei. Wij genoten van de diepe stilte om ons heen, wij dachten veel aan hen, die nu bitter moesten lijden. In mijn gedachten zond ik hen allen een broedergroet. In het bijzonder gedachten wij de tienduizenden die anders dan wij, niet aan de klauwen van het monster ontsnapt waren en die nu werden afgebeuld daarginds, heel ver.
Echte innige vreugde, gevoel van volop genieten, hadden wij nimmer, maar toch waren er ogenblikken, waarop we de weldaad van het mogen leven diep op ons lieten indringen en dan tot elkaar zeiden: "zoals wij hier nu bijeen zijn in deze omgeving zo heeft Hitler het toch zeker niet bedoeld!" Wij waren ons van onze geprivilegieerde toestand volkomen bewust.

Station Mill (Prentbriefkaart Brabant-Collectie Tilburg University)
Verraad
Het genoegen zou echter niet langer dan een viertal weken duren. Het echtpaar Sternheim werd de onsmakelijke beestenstal , die ons tehuis was beu en probeerde een ander onderkomen te vinden. Met succes: een uiterst sympathieke familie wilde hen graag opnemen. Het deed ons leed dat wij op grond van noodzakelijke gebleken voorzichtigheid ons bij deze nieuwe familie voor anderen moesten uitgeven dan wij waren. Maar dat kon nu eenmaal niet anders. Ze hebben echter buiten de afgunst van de vorige kostjuffrouw gerekend, die het niet kan verkroppen dat hun kostgeld nu in de zakken van een ander zou terechtkomen.
Kwistig strooit zij het praatje rond dat zij ons buiten de deur had gezet, omdat wij ondergedokenen waren. In werkelijkheid wist zij niets van ons, maar de verspreiding van dit gerucht, in een dorpje als dit, was reeds voldoende aanleiding voor ons om niets meer te riskeren en zo spoedig mogelijk, zonder opzien te baren, de plaat te poetsen. Wij verzonnen nu maar het verhaal, dat wij wegens bomschade aan onze woning en door ziekte van onze jongste zoon direct naar Amsterdam terug moesten. Van het betreden van het nieuwe pension zou niets meer komen. Koffers snel gepakt, de reis naar Amsterdam en maar weer opnieuw riskeren en onderdak zoeken bij een van onze vrienden.
Dankzij Anton Pieck en zijn vrouw vonden Andries en Lien een nieuw onderkomen in Heemstede. Na vier maanden, op donderdag 6 januari 1944 om kwart over elf , omsingelden zes leden van de Sicherheitsdienst dit onderduikadres. Het echtpaar was verraden door een voormalig verzetsman die door de Gestapo was opgepakt en door het delen van informatie zijn eigen vrijheid kocht.
De arrestatie ging gepaard met bruut geweld. Tegen betaling wist Andries de Duitse chauffeur zo ver te krijgen dat die een omweg maakte langs de familie Hogeweg in Amsterdam. Zogenaamd om afscheid te nemen, in werkelijkheid om zijn dagboek veilig te stellen. Begin maart ging het echtpaar vanuit Westerbork op transport naar de gaskamer in Auschwitz . Andries gooide bij Hooghalen nog een briefkaart uit de trein voor Willy Hogeweg. "Wij zitten in de trein, zijn beiden gezond en sterk en vol goede moed. Zij goed doorvoed en bereid tot alles. Nogmaals, dank ook aan de vrienden. Treur niet om ons. Wij houden" ons wel sterk. Heel veel liefs voor allen. Jullie Lien en Andries.
Na een treinreis van drie dagen werden ze meteen vergast. Leonard en Paul verrichten op dat moment slavenarbeid elders in of nabij Auschwitz. Eind maart bezweek Paul een paar weken later Leonard . Leonard in de leeftijd van 19 jaar en Paul in de leeftijd van 17jaar.

Treinbord voor het traject Westerbork - Auschwitz (Bron: www.kampwesterbork.nl)


Andries Sternheim (1890-1944)

Bron: "In Brabant" jaargang 15 nummer 2 anno 2024