Het Kapelleke, de gelovigen en de wraeke anno 1715
-Als dan den Coster van de Predikant des sondags 's morgens in de Capelle quam, waar in des namiddags eerst soude gepredikt worden, so vond hij een menigte van Paepsche vrouwen, knielende in de Capelle onder het branden van versheidene kaerssen, bij ligten dage, welke kaerssen den Coster wegnemende of uijtdoende, enige heijligjes (Maria-prentjes) van de muur losmaekende, soo dreijgden die afgodische wyfen den Coster te willen stenigen, waar op hij de vlugt nam en bij den Predikant die doermaels bedlegerig en krank was, quam om sein wedervaren te rapporteren.-
In het verslag gaat de protestante chroniqueur nog verder:
-die roomsche wyfen, die luid hunne paternoster prevelen, kaerssen branden en afgodische prenten aanplakken en de deur hadden toegemaakt...enzovoort-.
En toen de koster, in opdracht van de dominee, de deur met een Tuyerhammer had opengebroken en banken en een lezenaar in de kapel had geplaatst, hadden zij dit alles naar buiten gesmakt.
Ook in het verleden waren er spanningen geweest. Daarover komen aantekeningen voor in de protestanten kronieken van 1681 en 1682. De roomsen gingen daar bidden en knielen, maar zonder enige beeltenissen. Dit gebeurde meestal enkele zondagen voor en na het feest van Pasen.
-Dit alsoo enige jaren gedaen geweest seinde, soo is dat oncruijt al verder gekroopen, hebben zij eene afbeeldsel en ook verscheijdende andere op papier gedruckte afbeeldingen daar gebragt en aan de muur vasthemaakt, gaande ordinair daar op sondagen na toe om haare afgodische gebedekens daar te prevelen-.
In de vasten van het jaar 1710 had ook de pastoor aan deze godsdienstoefeningen deelgenomen: te compareren, doende overluijd enige afgodische gebeden onder het branden der kaerssen-.
In latere jaren namen de bedetochten dermate toe, onder voorwending van gefingeerde miraekelen daer geschiet sijnde, dat ook mensen buiten Mill, met karren uit anderen dorpen kwamen offeren ( Men had een -offerstock geset-)
De verhouding met de protestanten werd pas echt spannend, toen deze de Oude Kapel wilden gebruiken. Oogluikend had de dominee de processies en bezoek door de katholieken toegelaten. Onze voorouders hadden daar in hun devotie, Maria als voorspreekster vererend, vaste grond onder de voeten gekregen. Toen de koster daar kerkbanken en preekstoel ging plaatsen, brak de hel los.
De visitator uit Cuijk, Dominee Kaa, moest er aan te pas komen. Hij zou alles aan de Hoger Hand bekend maken en 's middags de dienst leiden.
-Maar so haast begon de godsdienst niet of de Paepschen quamen met groote hoopen in de Capelle indringen met haaren paternosters aan de hand, gaande sommigen selvs nevens den predikant den heer Kaa sitten prevelen. Den predikant geeindigd sijnde so waren die Paepsche so stout en onbeschaamt dat sij den gereformeerde, uit de Capelle gegaan sijde, nariepen, enaffronteselijk bejegende op verscheijdene manieren-.s
Dese voorgevallene Saake werd door Dominee Kaa mondeling bekend gemaakt en aangeklaagd bij de heer Ambtman Walraven van Steenhuijs, wiens voorvaderen oprichter en beschermheer waren geweest van het Sint Matthiasgilde van Oploo.
Die vond dat er een voorbeeld moest worden gesteld en oordeelde zonder vorm van proces. De Paepsche gemeinde tot Mill werd geslagen in een boete van 1000 gulden plus nog 300 gulden voor de Ambtman zelf en de kosten van de verteringen, van richterboden , Ds. Kaa en andere getuigen. Bovendien -wierden tween van de drijgende vrouwen op een kar na de graef gebragt en daar in een gat geset, alwaer sij lange tijd geseten hebben.
Archivaris Harmen Douma ontdekte dit verslag in het Kerckenboek van de N.H. kerk Grave/Mill anno 1694/1794 en berichtte daarover in Merlet 1989.
Over de nasleep van dit voorval leest u in het hoofstuk- Over de gezworenen, de borgen en de nasleep anno 1715-.